16 juni 2019
Op verzoek van de Nederlandse Sport Federatie (NSF) leverden alle Nederlandse sportbonden in de jaren zestig de geschiedschrijving van ‘hun’ tak sport zwart-op-wit bij de sportkoepel aan. Zo ook de Nederlandse Boksbond. Hieronder de integrale versie, ook te lezen of te downloaden in pdf-formaat.
"De geschiedenis van het boksen”
(volgens de NBB, 26 maart 1965)
Evenals elke andere sport kent ook het boksen zijn geschiedenis. Enige kennis van deze geschiedenis is, voor het verkrijgen van een goed begrip van en inzicht in het boksen, gewenst, daar er geen andere tak van sport bestaat waarover zoveel tegenstellingen en misverstanden heersen als juist het boksen. Het boksen kan zich, wat ouderdom betreft, meten met de oudste sporten, zoals b.v. de atletiek. Uit de vele overleveringen, zoals de geschriften en afbeeldingen van 1000 jaar voor Christus blijkt, dat de Grieken reeds het vuistvechten beoefenden. De vakterm voor de bokssport de “pugilistiek”, is afgeleid van het Griekse woord pugilist, d.i. vuistvechter.
De Grieken boksten ijverig. Zij gebruikten zachtleren handschoenen voor het oefenen. Bij wedstrijden hardleren handschoenen met loden punten, waardoor zij elkaar geducht verwondden. Vooral een overwinning, zonder zelf belangrijk getroffen te zijn, werd zeer gewaardeerd. Zij stonden links voor, waarbij de linkerarm voor schild fungeerde. In het jaar 648 voor Christus werd het boksen en worstelen als tweekamp (zgn, “Pencration”) in de Olympische Spelen opgenomen. Hierbij werd de rechte stoot nog steeds achterwege gelaten, terwijl trappen, slaan, duwen enz. was toegestaan. Het volk had grote bewondering voor goede vuistvechters. In Rome ziet men in de tijd van het Romeinse Keizerrijk dezelfde opbloei. Het boksen werd een nationale sport bij de Romeinen. Naderhand werd het een arena-kunst van de gladiatoren en bleven de burgers toeschouwers.
In de Riddertijd raakte het boksen op de achtergrond, maar omstreeks het begin der 18e eeuw had de Britse boerenbevolking een zo grote lust in dit ongewapende spel gekregen, dat de schermleraren uit de steden, die ‘s-zomers de kermissen afreisden, om aan de vraag te voldoen bij het schermen op de wapens of op de korte en lange stok, ook het ongewapend gevecht gingen vertonen. James Figg, een der leidende schermleraren van Londen, demonstreerde het aan zijn voorname cliëntèle. Figg was een baanbreker voor de bokssport: zonder dat hij haar omhoog bracht. Figg riep zichzelf uit tot bokskampioen van Engeland en van de wereld, Het spel was niet veel meer dan straatvechten. Men bokste en worstelde in een ronde ring van plm. 12.20 mtr. middellijn. Bijna alles was geoorloofd. Van 1719 tot 1824 was, met enkele korte inzinkingen, boksen de nationale sport in Engeland. In 1740 werd Jack Broughton kampioen. Hij was de man, die het boksen op een hoger plan bracht. Hij voerde o, a. in 1743 het gebruik van de bokhandschoen in. Ook maakte hij in hetzelfde jaar de eerste schriftelijke reglementen, welke aangevuld, de kern zouden vormen van het reglement van 29 artikelen, waaruit in 1868 Chambers, in opdracht van de Markies van Queensbury, de Queensberryregels voor wedstrijden met handschoenen maakte, thans nog de grondslag voor alle reglementen, zo ook voor de Nederlandse.
Broughton was de man, die vele technische veranderingen invoerde, o.a. het beenwerk, de stijl van stoten, het achteruitgaan i.p.v. steeds maar doorlopen. Ook bracht hij het denkbeeld in de bokswereld, dat men in de eerste plaats moest trachten ongedeerd te blijven en daarna de ander te treffen. Broughton verloor zijn titel aan Slack. Deze nederlaag maakte gedurende een korte tijd een einde aan de belangstelling van vooraanstaanden voor het vuistvechten. In die tijd streed men in de prijsring niet om beurzen of om vooruit vastgesteld loon, doch alleen om de inzet. Wie won, kreeg alles, wie verloor, niets. De inzet werd meestal niet door de bokser gedaan, althans niet geheel, doch door zijn vrienden en beschermers. Zij achtten als echte Britten de sport en het wedden onafscheidelijk. Zij hielpen de bokser aan zijn inzet om zichzelf een gelegenheid te scheppen tot wedden.
De winnende bokser vocht zich de eigen inzet terug, veroverde die van zijn tegenstander erbij en vulde de portefeuille van zijn sportvrienden met de banknoten der gewonnen weddenschappen. De nederlaag van Broughton kostte op die manier de Hertog van York 1000 pond sterling aan weddenschappen. Het prijsvechten vond in deze tijd plaats in de open lucht op een grasveld. Door acht palen waaromheen touwen werden gespannen, werd een strijdperk van minstens 24 bij 24 Eng. voet (7.32 mtr) in het vierkant afgezet. De boksers waren gekleed in broek, kousen en atletiekschoenen. Het bovenlijf ontbloot, de handen onbedekt. Elke bokser werd bijgestaan door een “second” en “bottleholder”, welke belast waren met de zorg van water enz. De boksers kozen elk een “empire” en beiden samen de scheidsrechter, die vaak tevens met het tijdwaarnemen was belast. Om de keuze van de hoek (invloed wind, zon, regen) werd geloot. Na het handgeven, dat in het midden van de ring geschiedde verliet iedereen, behalve de boksers, de ring en begon het gevecht, dat in tegenstelling tot hetgeen wij nu gewend zijn, zolang het duurde totdat een van beiden overwonnen was. De boksers wisselden uitsluitend stoten boven de gordel, totdat een van beiden kans zag tot een worp. Gelukte de worp, waarbij aangrijpen beneden de gordel verboden was, dan moest de scheidsrechter de ronde staken. De helpers geleidden de bokser naar de hem toegewezen hoek, waar ze hem, indien noodzakelijk, bij kennis brachten(zonodig door hem in de oorlel te bijten) en raadgaven. Na een halve minuut riep de scheidsrechter “tijd voor de volgende ronde”. De boksers, die op de achtste seconde daarna nog niet in het midden van de ring waren of opgaven, hadden de strijd verloren. Moest de strijd gestaakt worden(duisternis enz. ) dan werd de wedstrijd onbeslist verklaard. In deze gevechten werd dus zowel geworsteld als met de vuist gestoten. Duur en aantal ronden waren onbepaald. Aanvankelijk werden natuurlijk allerlei stoten, slagen en weringen beproefd, veelal aan het schermen ontleend. Goede boksers vormden systemen vervolmaakten stoten en vonden nieuwe uit. Het toenmalige gebruik van de boksonderwijzers om hun cliëntenboksers en vrienden geheimhouding te doen zweren omtrent hetgeen zij leerden, belemmerde de ontwikkeling van het boksen.
Het laat ons in het onzekere omtrent de beweegredenen waarom de oude atleten de stand van hun voeten en vechtwijze veranderden. Oorspronkelijk beschouwden de toeschouwers het wijken als lafheid, vandaar dat de boksers hun voeten stevig op de grond plantten, plat en loodrecht op elkaars richting. Doch Broughton voerde het ontkomen door het beenwerk in. Zijn leerling Hunt werd beroemd door het achteruit- en opzijstappen.
Dutch Sam, een Londense bokser uit Amsterdam afkomstig, voerde de opstoot in. Als eindstoot was vooral de maagstoot bekend. De bewusteloosheid gevende kaakstoot gold als een toevallig geluk. Het blote vuistgevecht werd meer en meer door de autoriteiten tegengewerkt. Het vriendschappelijk boksen van liefhebbers met behoorlijk gevulde handschoenen, vond steeds meer ingang en werd door de opvoeders en de geestelijkheid aangemoedigd en ondersteund.
Op allerlei clandestiene wijzen trachtte men echter het prijsgevecht te behouden. Voor de wedstrijden werden daartoe eenzame plaatsen gekozen, welke geheim werden gehouden. De boksers en hun helpers wisten vaak niet waar zij moesten uitkomen. Zij en de wedders trokken van een afgesproken punt in de stad naar de plek, die door de geldelijk meest belanghebbende was uitgekozen. Daagde de politie op, dan vluchtte men haastig. Natuurlijk drukte dit verborgen en heimelijk gedoe zeker op het karakter van de beroepsbokser.
De boksers zelf bleven voor het overgrote deel eenvoudige kerels. Hun omgeving werd echter van steeds lager zedelijk gehalte. Enkele op wedden verzotte edellieden, een aanhang van bookmakers en van het slag mensen dat parasiteerde op sportlefhebbers, vormden de toeschouwers.
Intussen werd het boksen met handschoenen tussen amateurs steeds meer gebruikelijk en hadden enige demonstraties tussen beroepsboksers met de handschoenen plaatsgevonden. De Markies van Queensberry loofde in 1867 bekers uit voor wedstrijden in drie gewichtsklassen. Zijn vriend, de heer Chambers, stelde voor deze wedstrijden een eenvoudig reglement van 13 artikelen vast, waarin o.a. boksers naar hun lichaamsgewicht werden ingedeeld. Anders dan bij het prijsgevecht was het worstelen verboden. De partijen bestonden uit een vastgesteld aantal ronden van bepaalde tijd, 2 ronden van 3 min. , de derde van 4 min. met tussen elke twee ronden één minuut rust. Het waren dus geen “FINISHFIGHTS”.
Overwinnaar werd hij die het grootste aantal punten verwierf. Deze werden toegekend voor de aanval: rechtstreekse stoten met de knokkels van de hand op enig deel van voor- of zijkant van het hoofd of romp boven de gordel; voor de verdediging: afweren, ontglippen, duiken, weerstoten of ontwijken. Bij gelijk aantal punten won hij, die het meest aanvallend was opgetreden. De beoordeling geschiedde door twee touwrechters en één scheidsrechter. Werd één der boksers door een stoot geveld, dan staakte men de ronde, doch de gevallene mocht, indien hij daartoe in staat was, de verdere ronden doorboksen. Onder de amateurs werd, ook op wedstrijden, uiterst zacht gewerkt. I.p.v. doorstoten was hier even aanraken voldoende. Mooi, oordeelkundig, technisch hoogstaand werk werd hier gevraagd. Ruw, hard werk wekte ontstemming, maar vaardigheid, handigheid, snelheid en mooie stijl, bewondering. Het vellen van de tegenstander gold eerder in iemands nadeel dan in zijn voordeel.
Om toestemming te krijgen voor wedstrijden tussen beroepsboksers in voor publiek tegen betaling toegankelijke zalen moest echter geheel anders gebokst worden dan volgens de tot nu toe geldende regels.
Men nam nu met enige verandering de Queensberryregels aan. Doch dit reglement, opgemaakt voor vriendschappelijk boksen, voldeed geenszins. Het was niet gemaakt voor dit vechtboksen. Allerlei misverstanden en verwarringen zijn ei' het gevolg van geweest. Er werd echter voldaan aan drie voorwaarden, namelijk:
A. Er werd gebokst met handschoenen aan.
B. De partij duurde een vastgesteld aantal ronden (soms waren het er wel vijftig) van bepaalde tijd.
C. Men kampte om punten, niet om een ander letsel toe te brengen.
In Europa bestaan tegenwoordig de wedstrijden tussen beroepsboksers bijna overal uit tenhoogste 10 ronden. Partijen om een titel uit 15 ronden. Elke ronde duurt 3 minuten, met uitzondering van kleine wedstrijden, waarin men slechts twee minuten bokst. De Amateurs boksen internationaal 3 ronden van 3 minuten, terwijl in gewone wedstrijden ook 3 - 4 - 5 - en 6 ronden van 2 minuten gebokst mag worden.
In Nederland boksen de A-Klasse amateurs zelfs 4 ronden van 3 min. De European Boxing Union (E.B.U.) is de algemeen erkende bond in Europa waarbij elk Europees land met beroepsboksers, is aangesloten.
Ook bestaat er nog een zgn. Wereldbond (Commissie) die de uitdagingen voor de wereldtitels regelt. Maar hierin is vaak onenigheid tussen Amerika en Europa omtrent het aanwijzen van de officiële uitdagers van de wereldtitels.
De Association Internationale de Boxe Amateur (A.I.B.A.) is de algemeen erkende wereldbond voor amateurs en hierbij zijn aangesloten alle landen waar de bokssport wordt beoefend. Sinds het in gebruik nemen van de handschoen zijn de volgende boksers wereldkampioen zwaargewicht geweest.
Wereldkampioenen van grote klasse in andere gewichten waren: