2 maart 2019
Historie: de geschiedenis van het boksen
De eerste tekenen van het bestaan van het boksen dateren van rond het jaar 3000 voor Christus. In Nieuw-Guinea zijn afbeeldingen gevonden die hierop wijzen. Volgens de overlevering geloofde men in die tijd in buitenaardse krachten, die de dood van de mensen veroorzaakten. Men wees desalniettemin een schuldige aan (er werd altijd wel een geschikt persoon gevonden) en de desbetreffende persoon werd naast het graf van de gestorvene afgeslacht. Met name personen die verdacht werden van tovenarij, werden zo nogal eens het kind van de rekening.
In het geval dat meer dan één verdachte werd gevonden, moest een tweekamp uitmaken wie uiteindelijk de dader was. Uit deze bloedige strijd op leven en dood, ontstond een tweekamp die een ritueel onderdeel werd van de zogenaamde lijkenfeesten ter ere van overledenen van enige importantie.
Egyptische afbeeldingen
2800 – 1400 voor Christus
In de dodenkamers van de piramiden in Egypte werden ook tekenen gevonden die erop wijzen dat het boksen in de late Egyptische tijd werd beoefend. Afbeeldingen van rond 2800 jaar voor Christus toonden de Egyptenaren als actieve beoefenaars van sport in zijn totaliteit. De eerste Egyptische afbeeldingen die duiden op de beoefening van de bokssport dateren van 1400 jaar voor Christus.
Kreta
200 voor Christus
In het prachtige paleis van koning Minos, de Knossos op Kreta, zijn schitterende schilderingen gevonden waaruit bleek dat daar het boksen werd beoefend. De verschijningsvorm had veel weg van het “Thaise Boksen” want naast het gebruik van de vuisten, waren tevens traptechnieken afgebeeld. De afbeeldingen dateren van rond 1200 jaar voor Christus.
Grieken
1000 voor Christus
Omstreeks 1000 jaar voor Christus werd het vuistvechten beoefend door de Grieken. De vakterm “pugilisten” is afgeleid van het Griekse woord voor vuistvechter ofwel pugilist. De Grieken gebruikten bij het beoefenen van het boksen handschoenen. Bij een gevecht werden de vuisten en de onderarmen met riemen van ossenhuid omwikkeld, waarbij de vingers vrij werden gelaten. Deze riemen waren voorzien van loden punten. Het is begrijpelijk dat men elkaar hiermee danig verwondde. Toch werd een overwinnaar die zelf niet of nauwelijks getroffen werd, bijzonder bewonderd. Tijdens het oefenen maakten de pugilisten gebruik van zacht lederen windsels.
688 – 648 voor Christus
In het jaar 688 voor Christus werd op de 23e Olympiade voor het eerst werkelijk gebokst. Ook nu weer met riemen zoals hierboven omschreven.
Reeds toen droeg het boksen het karakter van een verdedigingssport: zelf geen letsel oplopen, doch de tegenstander afmatten en buiten gevecht stellen. In het jaar 648 voor Christus werd het boksen en worstelen samengevoegd als een tweekamp, bekend onder de naam Pancration, als Olympische sport opgenomen. Een nadeel hiervan is wellicht dat dit het karakter van vlugheid en behendigheid aan het boksen ontnomen heeft. Het kan als een voordeel worden aangemerkt dat hierdoor de puntige riemen verdwenen.
Het Romeinse tijdperk
264 – 216 voor Christus
Het boksen en worstelen oefenden ongetwijfeld grote aantrekkingskracht uit op de Romeinse bevolking; een volk dat hoofdzakelijk bestond uit boeren en krijgslieden. Door invloeden van buitenaf ontstond de steeds ruwere vorm van het boksen. De “ceastus” (het lederen windsel met loden of ijzeren punten) deed wederom zijn intrede. De wedstrijden vonden in de middaghitte plaats en de stoten werden in een hoog tempo geplaatst. Tevens schijnt men gebruikt gemaakt te hebben van de verdedigingstechnieken, zoals duiken, slippen of vergelijkbare verdedigingsvormen. De smaak van het krijgshaftig volk ging vooral uit naar de ruwe vuistkamp en de vuist worstelkamp. Al met al groeide het uit tot een nationale sport. In een later stadium werd het boksen meer verheven tot een arenakunst voor gladiatoren.
Ook onder de Romeinen was er sprake van dat het boksen een ritueel onderdeel vormde op de zogenaamde lijkenfeesten. De gladiatorenwedstrijden speelden hierbij een belangrijke rol. Zo bevochten gladiatoren elkaar bij het lijkenfeest ter ere van Julius Brutus Peras in het jaar 264 voor Christus. In het jaar 216 voor Christus stonden 44 gladiatoren tegenover elkaar tijdens het lijkenfeest ter ere van de omgekomen zoons van de consul Marcus Aurelius.
Het Germaanse tijdperk
100 – 900
Tijdens het Germaanse tijdperk werd het boksen in Europa niet of nauwelijks beoefend, terwijl gedurende deze tijdsspanne vooral in de landen zoals China, Thailand en Korea een opleving van met boksen verwante sporten waar te nemen was. Naast het stoten was het schoppen wederom toegestaan.
Middeleeuwen
900-1700
Zoals bekend mag worden verondersteld, stond het gehele leven gedurende de middeleeuwen in het teken van de godsdienst.
Er bestond weinig belangstelling voor sport en de oefeningen, die het volk deden bestonden vooral uit de ridderspelen. Dit is een van de oorzaken dat de bokssport naar de achtergrond verdween, hoewel in Bretagne (Frankrijk) de worstelkamp zich door de eeuwen heen staande wist te houden en de boerenbevolking in Engeland uit puur lijfsbehoud de kunst in het boksen bijhield.
De 18e eeuw in Engeland
schermleraren op kermissen
Rond het begin van de 18de eeuw had de Britse boerenbevolking zo’n plezier in het boksen gekregen dat de schermleraren uit de grote steden ook belangstelling voor dit “ongewapend vechten” begonnen te vertonen. Deze schermleraren vertoonden namelijk hun kunsten tijdens de kermissen die zij zomers afreisden. Naast het onderdeel schermen en verdedigen met de lange en korte stok, gingen zij ook het ongewapend vechten vertonen. James Figg was een van de leidende schermleraren uit Londen. Hij demonstreerde het ongewapend gevecht aan zijn voorname cliëntèle. James Figg kan gezien worden als een baanbreker voor de bokssport, zonder dat hij de sport op een hoger peil bracht. Het boksen was destijds niet veel meer dan een veredelde vorm van straat vechten, een combinatie van vuistvechten en worstelen. Men bestreed elkaar in een ring met een middellijn van plusminus 10 à 20 meter.
1719 – 1824
De ring was hoofdzakelijk ingevoerd om het spektakel te vergroten, men kon immers niet onbeperkt van elkaar weglopen. Bijna alles was geoorloofd. Van 1719 tot 1824 was, met korte inzinkingen buiten beschouwing gelaten, de bokssport de nationale sport in Engeland. In 1740 werd Jack Broughton kampioen.
1743
Hij was de man die het boksen op een hoger plan bracht. Hij voerde o.a. in 1743 het gebruik van handschoenen in. Tevens maakte hij in datzelfde jaar de eerste schriftelijke reglementen, welke ruim een eeuw later (1868) werden aangevuld door Chambers in opdracht van de Markies van Queensberry. Het uit 229 artikelen bestaand reglement, bekend onder de naam Queensberry-regels, vormt nog steeds de grondslag voor alle reglementen; ook die van de NBB.
Broughton was de man die vele technische veranderingen invoerde, o.a. het beenwerk, de stijl van stoten, het achteruitgaan i.p.v. het steeds maar doorlopen. Ook hij bracht het denkbeeld in de bokswereld, dat men in eerste instantie moest trachten ongeschonden te blijven en daarna de ander te treffen. Broughton verloor zijn titel aan Slack. Deze nederlaag maakte gedurende korte tijd een einde aan de belangstelling van vooraanstaanden voor het vuistvechten.
Het prijsvechten
In die tijd streed men in de prijsring niet om beurzen of een vooruit vastgesteld loon, doch alleen om de inzet. Wie won kreeg alles en wie verloor kreeg niets. De inzet werd meestal niet door de bokser gedaan althans niet geheel. Het grootste bedrag werd opgebracht door zijn beschermers en vrienden. Eerdergenoemde nederlaag van Broughton tegen Slack kostte de hertog van York 1000 pond sterling aan weddenschappen. Het prijsvechten vond plaats in de openlucht op een grasveld. Het strijdperk was een door 8 palen bebakend vierkant, met om de palen heen 2 touwen gespannen. De afmetingen van het strijdperk waren tenminste 24 bij 24 engelse voeten (7,32 meter) De boksers hadden een ontbloot bovenlichaam en gekleed in een korte broek, kousen en atletiekschoenen. De handen waren onbedekt. Elke bokser werd bijgestaan door een “second” en een “bottleholder”, welke belast waren met het verzorgen van water enz.
De boksers kozen elk een “umpire” en samen een scheidsrechter, die tevens belast was met het tijd waarnemen. Om de keuze van de hoek werd geloot in verband met de invloed van wind, regen of zon.
Na het handen geven, hetgeen in het midden van de ring geschiedde, verliet iedereen behalve de boksers de ring en begon het gevecht. In tegenstelling tot hetgeen we nu gewend zijn, duurde het gevecht net zo lang tot een van beide boksers overwonnen was. De boksers wisselden uitsluitend stoten boven de gordel totdat een der boksers kans zag tot het maken van een worp. Gelukte de worp, waarbij aangrijpen beneden de gordel verboden was, dan staakte de scheidsrechter de ronde. De boksers werden naar hun hoek geleid door de helpers. Na een halve minuut riep de scheidsrechter tijd voor de volgende ronde. De bokser die op de achtste seconde daarna nog niet in het midden van de ring was of opgaf had de strijd verloren. Moest de strijd worden gestaakt door bijvoorbeeld invallende duisternis, dan werd de wedstrijd onbeslist verklaard. Duur en aantal ronden waren onbepaald. Aanvankelijk werden natuurlijk allerlei stoten, slagen en weringen beproefd, voornamelijk afkomstig van de technieken in het schermen. Goede boksers ontwikkelden systemen, vervolmaakte stoten en vonden nieuwe uit. Oorspronkelijk beschouwden de toeschouwers het wijken als lafheid, vandaar dat de boksers hun voeten stevig op de grond plantten, plat en loodrecht op richting van elkaar. Broughton voerde echter het ontkomen in door het beenwerk. Zijn leerling Hunt werd beroemd door zijn achteruit en zijstappen. Dutch Sam, een in Londen wonende bokser afkomstig uit Amsterdam, voerde de opstoot in. Als eindstoot was vooral de maagstoot bekend. De bewusteloosheid veroorzakende kaakstoot gold als een toevallig geluk. Het blote vuistgevecht werd meer en meer door de autoriteiten tegengewerkt. Het vriendschappelijk boksen van liefhebbers met behoorlijk gevulde handschoenen, vond steeds meer een ingang en werd door de gezagdragers ondersteund.
Clandestiene gevechten
Op allerlei clandestiene manieren trachtte men echter het prijsvechten te behouden.
Voor de wedstrijden werden daartoe eenzame locaties gekozen, welke geheim werden gehouden.
De boksers en hun helpers wisten vaak niet waar zij moesten uitkomen. Zij en de wedders trokken van een afgesproken punt in de stad naar de plek, die door de geldelijk meest belanghebbende was uitgekozen. Daagde de politie op dan vluchtte men haastig. Natuurlijk drukte dit verborgen en heimelijke gedoe zeer op het karakter van de beroepsbokser. De boksers zelf bleven voor het overgrote deel eenvoudige kerels. Doch hun omgeving vertoonde een steeds lager zedelijk gedrag. Op gokken beluste edellieden, een aantal bookmakers en het slag mensen dat parasiteerde op de sport, vormden hoofdzakelijk de toeschouwers.
De Markies van Queensberry
1868
Intussen werd het boksen met handschoenen tussen amateurs steeds gebruikelijker. Bovendien hadden reeds enige demonstraties plaatsgevonden tussen beroepsboksers met het gebruik van handschoenen. De markies van Queensberry loofde in 1867 bekers uit voor wedstrijden in drie gewichtsklassen.
Zijn vriend, de heer Chambers, stelde voor deze wedstrijden een eenvoudig reglement vast, waarin:
Ruw of hard optreden wekte ontstemming op bij het publiek, terwijl vaardigheid, handigheid snelheid en een mooie stijl de bewondering oogstte. De Queensberry regels hadden ook invloed op het prijsgevecht. Wilde men toestemming verkrijgen voor het houden van een wedstrijd tussen beroepsboksers, waarbij het publiek tegen betaling werd toegelaten, dan moest er – zij het met enige aanpassing – volgens de Queensberry regels worden gebokst. Dit veroorzaakte nogal wat ergernis aan de zijde van de beroepssport, daar deze regels waren opgesteld voor de amateur boksen en niet voor het professionele boksen. Aan drie voorwaarden moest uiteindelijk worden voldaan:
Boksen in de 19e eeuw
1896
In 1896 kwam de 25 jarige Henry J.J.Placke terug in Nederland, om precies te zijn in Amsterdam. Alras verspreidde zich het nieuws dat dit krachtmens met een lengte van 1.97 meter en een gewicht van 125 kilo “the noble art of selfdefence” had beoefend in Engeland. Iets wat hij vol verve toegaf en ondersteunde met Engelse krantenverslagen. Menigeen wou de vermaarde aloude Engelse vechtsport leren en Placke gaf gaarne aan toe. De allereerste tijd werkte hij in een zaal van het restaurant Duval aan de Gravenweg te Amsterdam. Zijn leerlingen bestonden hoofdzakelijk uit studenten.
Later ging Placke een samenwerkingsverband aan met de schermleraar Van Humbeek en zij betrokken een verdieping van een pakhuis in de Falckstraat te Amsterdam. Henry Placke hield in het jaar 1896 de eerste openbare boksuitvoering. Zijn tegenstander was Marten Kingsma, een bekend wielrenner en schaatsrijder in die tijd. Kort daarna scheidden de wegen van Van Humbeek en Placke. Laatst genoemde kwam terecht boven een café op de Nieuwe Prinsengracht en in 1900 troonde Placke in het bovenzaaltje van “Velos”. Behalve in Amsterdam gaf Placke na verloop van tijd les in Delft, Leiden en Utrecht aan studentenclubs. Placke leerde zijn leerlingen de zogenaamde Sullivan stijl, een strijdwijze voornamelijk bestaande uit rechtse stoten en met zwaaistoten als eindstoten.
1898
Ter gelegenheid van de troonsbestijging van de koningin werden in Den Haag tijdens het sportfeest de 1e officiële boksdemonstraties gegeven.
20e eeuw
1900
Het 1e officiële Kampioenschap van Amsterdam wordt gewonnen door Wim Purpel.
1901
Na zijn kortstondig verblijf in de Verenigde Staten zette Placke zijn boksonderricht voort, met als centrum Rotterdam, waar de afslager van de Rotterdamse Vismarkt, ene de Bij, een van zijn ijverigste leerlingen was. Volgens de overlevering richtte de Bij de eerste Rotterdamse (burger) boksschool op en uit deze school met fraaie naam “All Round Speed” kwamen enkele talentvolle boksers, waaronder Coby Vugt. Laatstgenoemde heeft een voorname rol gespeeld in het prille beginjaren van Theo Huizenaar (zie ook het boek “de waarheid over de bokssport”, 1986 Theo Huizenaar). Rond 1901 werd in Den Haag op initiatief van de heer Enthoven, een amateur-worstelaar, de eerste burger boksvereniging opgericht.
1902
De 1e Nederlandse Kampioenschappen worden gehouden in Amsterdam in gebouw Velos en werden door de Amsterdamse vereniging ‘John Sullivan’ georganiseerd. Men bokste met handschoenen van 8 ounces en over 10 ronden, waarvan de eerste 9 ronden van 3 minuten en de laatste ronde maar liefst 5 minuten duurde. Er werd gebokst in 4 gewichtsklassen, te weten:
1903
In maart 1903 vonden voorlopig voor het laatst de kampioenschappen van Nederland plaats.
Deze keer in zaal Tivoli te Utrecht. Er werd gebokst over 5 ronden, waarvan 4 van 3 minuten en de laatste ronde 4 minuten duurde.
1904
Na zijn periode in Nederland zocht Placke hij zijn geluk in de Verenigde Staten. Een minder succesvol verlopen avontuur. Hij werd op ludieke wijze door Kid MacCoy (Norman Selby) verslagen. In hun gevecht, stopte Kid MacCoy plotseling in de tweede ronde, deed een stap achteruit en liet zijn armen zakken. Henry begreep er niets van. Toen wees zijn tegenstander naar zijn schoenen om hem zogenaamd te beduiden dat er een veter los was. Automatisch keek Placke omlaag maar op dat zelfde ogenblik werd hij getroffen door een verschrikkelijke kaakslag. Henry was een half uur later nog niet bij kennis. Dit alles speelde zich af in 1904.
Oprichting Nederlandse Boksbond
1909-1911
Eerder is hij al aangehaald, maar als eerste kampioen in het licht middengewicht, de heer P.M.C. Toepoel. Deze Hagenaar heeft zich geweldig ingespannen voor de propaganda van de bokssport in Nederland. Het wedstrijdwezen in Nederland begon in de jaren 1909-1910 hoe langer hoe meer op te leven. Maar het ging er nogal ongereglementeerd aan toe, men deed maar wat. Om hieraan een eind te maken en krachtiger te kunnen optreden, maar vooral om onregelmatigheden te voorkomen, nam Toepoel op 8 februari 1911 de stap om tot oprichting van de Nederlandse Boksbond te komen. Er traden onmiddellijk honderden leden toe.
Het eerste bestuur van de Nederlandse Boksbond bestond uit te heren:
Het organiseren van wedstrijden leverde met de stedelijke autoriteiten nogal eens problemen op. En hier kwam moeilijk verandering in, ook nadat de Nederlandse Boksbond was opgericht.
De Nederlandse Boksbond kreeg ook niet zomaar een vergunning voor het houden van wedstrijden. Men kreeg toestemming voor wedstrijden waar alleen leden toegang hadden. Dit resulteerde in het veel gebruikte trucje om iemand even gauw lid te maken van de bond voor een avondje en dat was dan de entree. Op een van die avonden in 1911 werd Kees Kolm de eerste prof kampioen zwaargewicht van Nederland.
1e officiële Nederlandse Kampioenschappen
1913
In 1913 werden in de Haagse Dierentuinzaal voor de eerste maal de Nederlandse Kampioenschappen gehouden onder auspiciën van de Nederlandse Boksbond. Er verschenen die avond bezoekers in smoking, gelijk aan het Engelse voorbeeld. Eén van de voornaamste bezoekers was ongetwijfeld de voorzitter van de Bond voor Lichamelijke Opvoeding, de Baron van Tuyll van Serooskerken. Deze vooraanstaande sportbestuurder stond op goede voet met de voorzitter van de Nederlandse Boksbond, A.P.M. Moussault, die zelf een vooraanstaande rol had in de Nederlandse sportjournalistiek.
Moussault had de steun verkregen van deze invloedrijke bestuurder, hetgeen resulteerde in officiële toestemming om te mogen boksen.
Periode tussen de eerste en de tweede wereldoorlog
1914-1918
Gedurende de 1e wereldoorlog (1914-1918) waren er vele Engelsen in Nederland geïnterneerd. Zij waren ondergebracht in een kamp bij Den Haag en genoten een grote mate van vrijheid. Er bleken vele goede boksers onder hen te zitten en zij hielden regelmatig onderlinge wedstrijden, die voor het publiek toegankelijk waren en hier ging een enorme propaganda vanuit. Spoedig daarna kwamen er ook wedstrijden tussen Engelse en Nederlandse boksers waarvan de Nederlandse boksers het nodige opstaken.
Eén van die Engelse boksers was Tom Berry. Hij versloeg Kees Kolm in 1918, met als inzet het kampioenschap zwaargewicht van Nederland. Daarnaast zijn Kelly en Harris het vermelden waard als Engelsen, die in hoge mate hebben bijgedragen aan de populariteit van de bokssport.
1916-1918
Rond de eeuwwisseling was er ene Sam Kingsley die een schooltje had in Maarten Janszoon Kosterstraat. Sam heette eigenlijk Sam Post en had slechts een oog. In de wandeling werd hij dan ook Sam glasoog genoemd of Sam 1-oog en was desondanks deze handicap later van kampioen weltergewicht van Nederland. Al met al komt Henry Placke en Sam Kingsley de eer toe grondleggers te zijn van het Nederlandse boksen.
Professionalisering in de 2e helft van de 20e eeuw
Mede door professionalisering, goede opleidingen en een intensieve begeleiding van trainers en boksers door de NBB en het NOC*NSF, werd al veel bereikt. Als één der kleinste bokslanden ter wereld boekte Nederland aansprekende successen op internationale toernooien, EK’s, WK’s en Olympische Spelen.
De 21e Eeuw
Mede door een verdere professionalisering van de boksbond wordt het aspirantenboksen geïntensiveerd top topamateurs en kunnen ook jonge boksers al in een vroeg stadium kennis laten maken met internationaal boksen. De verjaardag van de Boksbond en het organiseren van het dames EK geven de professionalisering van het boksen in Nederland een extra duw in de goede richting. Met als absolute hoogtepunt de zilveren medaille van Nouchka Fontijn op de Olympische Spelen in 2016.